Er zijn tradities die zo diep in ons collectieve geheugen verankerd zitten dat we ze vanzelfsprekend zijn gaan vinden. Het knallen van vuurwerk in de nacht van oud op nieuw is er zo een. Het hoort bij de geur van oliebollen, het geluid van kurken die ploppen en de kou die ineens warm aanvoelt door de opwinding van een nieuw begin. Toch is dit waarschijnlijk het laatste jaar dat Nederlanders zelf vuurwerk mogen afsteken. Een gewoonte die eeuwenlang symbool stond voor feest, vrijheid en spektakel maakt plaats voor een nieuw tijdperk van rust, veiligheid en regelgeving. En dat zegt misschien meer over onze tijd dan over het vuurwerk zelf.
De wetgever heeft na jaren van debat besloten dat het afsteken van consumentenvuurwerk vanaf 2026 verboden wordt. De maatregel komt niet uit de lucht vallen. Al jaren woedt er een discussie over de balans tussen traditie en veiligheid. Waar de een spreekt van betutteling, ziet de ander eindelijk gezond verstand. Elk jaar opnieuw vullen de spoedeisende hulpen zich met slachtoffers. Handen, ogen, oren, lichamen die in een fractie van een seconde beschadigd raken door iets wat bedoeld was om te schitteren. Tijdens de afgelopen jaarwisseling werden meer dan duizend mensen behandeld voor vuurwerkletsel, waarvan een groot deel jongeren. Het zijn cijfers die niet meer passen bij een beschaafd land dat veiligheid hoog in het vaandel zegt te dragen.
Vuurwerk heeft iets dubbelzinnigs. Het is betoverend en vernietigend tegelijk. Die dubbele aard maakt het misschien zo moeilijk om afscheid van te nemen. In de middeleeuwen werd vuurwerk vooral gebruikt bij religieuze vieringen en vorstelijke ceremonies. Het diende om macht en verwondering te tonen. De oorsprong ligt in China, waar men meer dan duizend jaar geleden buskruit ontdekte bij de zoektocht naar onsterfelijkheid. Het knallende mengsel van zwavel, houtskool en salpeter werd gebruikt om boze geesten te verjagen. Via handelsroutes bereikte het Europa, waar het al snel een symbool werd van menselijke beheersing van vuur en licht. In Nederland begon het gebruik bij stadsfeesten, militaire overwinningen en kroningen. Pas in de twintigste eeuw werd vuurwerk een volksgebruik, vooral na de Tweede Wereldoorlog toen er behoefte was aan vreugde en spektakel.
In de jaren zestig en zeventig groeide het consumentenvuurwerk uit tot een nationale gewoonte. Jongens met juten zakken vol rotjes trokken de straat op en vaders staken pijlen af terwijl moeders toekeken vanuit de deuropening. Het was een ritueel dat de overgang van het oude naar het nieuwe jaar markeerde, een moment waarop iedereen even kind mocht zijn. Maar de wereld veranderde en met haar de samenleving. De steden werden drukker, het vuurwerk zwaarder, de mensen mondiger en de schade groter. Waar vroeger een rotje slechts klapte, is het nu een explosief dat ramen doet trillen en oren doet suizen.
Vooral jongeren betalen de prijs. Elk jaar verliezen kinderen en tieners vingers of gezichtsvermogen. Vaak door eigen vuurwerk, soms door dat van een ander. De thrill van een knal is voor velen groter dan het besef van gevaar. Hulpdiensten roepen al jaren om strengere maatregelen omdat ze zelf regelmatig doelwit zijn van vuurwerkgeweld. Brandweerlieden worden bekogeld, ambulances gehinderd, politieagenten belaagd. De nacht die ooit symbool stond voor saamhorigheid is in sommige steden veranderd in een veldslag.
Daar komt nog iets bij wat we lang genegeerd hebben. De natuur betaalt een prijs die we zelden zien maar wel voelen. Dieren raken in paniek van het lawaai en de lichtflitsen. Vogels vliegen in de nacht massaal op, wat hun energievoorraad uitput midden in de winter. Huisdieren verstoppen zich onder bedden, paarden breken door hekken, vossen verlaten hun holen. De lucht vult zich met fijnstof en metaaldeeltjes die dagenlang blijven hangen. De volgende ochtend ligt het land bezaaid met restanten van knallers en pijlen. We vegen het op en noemen het opruimen, maar het verdwijnt nooit echt. De metalen, plastics en kleurstoffen spoelen in sloten en rivieren, waar ze langzaam oplossen in ons milieu.
De schade aan de natuur en de gezondheidsrisico’s hebben de politiek uiteindelijk overtuigd. Toch voelt het verbod voor velen als het verlies van een stukje vrijheid. Er zit iets diepmenselijks in het verlangen om met licht en lawaai het oude jaar af te sluiten. Het hoort bij onze oerdrang om de duisternis te bevechten, om met vuur te markeren dat we er nog zijn. Misschien is dat waarom het vuurwerkverbod zo veel emoties oproept. Het is niet alleen een wet die verandert, het is een cultureel hoofdstuk dat wordt afgesloten.
Toch is het geen abrupt einde. Professionele vuurwerkshows blijven bestaan. Steden als Rotterdam, Amsterdam en Den Haag zullen waarschijnlijk centrale evenementen organiseren waar duizenden mensen samenkomen om het nieuwe jaar te verwelkomen zonder dat er gewonden vallen. Sommigen zien dat als vooruitgang, anderen als uniformiteit. Waar nu nog elke wijk zijn eigen horizon verlicht, zal straks één geregisseerde hemel overblijven. Minder chaos, meer controle. Dat is het verhaal van onze tijd in een notendop.
De discussie over vuurwerk past in een bredere verschuiving. We bewegen van een samenleving van individuen die hun eigen feest vormgeven naar een samenleving die veiligheid en duurzaamheid boven persoonlijke vrijheid plaatst. Dat is op zichzelf niet slecht. Het toont groei en bewustzijn. Maar het herinnert ons er ook aan hoe moeilijk het is om tradities los te laten die deel uitmaken van ons collectieve geheugen.
Er is iets melancholisch aan het idee dat dit de laatste jaarwisseling zal zijn waarin je nog legaal een lontje aansteekt en even dat kind van vroeger bent. Het moment dat de vonk het kruit raakt, de seconde van spanning voor de explosie, het licht dat de lucht vult en daarna de stilte. Misschien is dat precies wat we gaan missen. Niet de knal, maar de emotie die eraan voorafging.
Als de hemel volgend jaar stil blijft, zullen we ons misschien afvragen of we iets zijn kwijtgeraakt of juist iets hebben gewonnen. Misschien is het tijd dat we leren vieren zonder schade, zonder rook, zonder paniek. Dat we een nieuwe vorm van verwondering vinden, eentje die minder knalt, maar meer verbindt.
En toch zal er altijd iets nostalgisch blijven aan dat laatste vuurwerk. Aan de geur van kruit in de lucht, de oranje gloed boven de stad, de echo van een knal die tussen de gebouwen weerkaatst. Want hoe modern we ook worden, de mens blijft een wezen dat het donker met licht wil verjagen. Alleen doen we dat voortaan op een andere manier. Misschien wat stiller, maar hopelijk met hetzelfde gevoel van nieuw begin.
