Er klinkt steeds vaker een roep dat de oplossing voor klimaatverandering, dierenleed en de wereldwijde voedselcrisis eenvoudig is. We zouden allemaal plantaardig moeten eten. Geen vlees, geen melk, geen eieren, enkel groente, fruit, granen en peulvruchten. Het klinkt aantrekkelijk en bijna utopisch. Een wereld waarin bossen worden hersteld, de koeien op de wei verdwijnen en onze planeet op adem kan komen. Maar zodra je voorbij de slogans kijkt, ontdek je dat dit ideaalbeeld vooral een gedachte-experiment is dat weinig met de werkelijkheid te maken heeft.

Wie de landbouw en menselijke voeding door de eeuwen heen bekijkt, ziet dat het verhaal veel complexer is. Vlees en dierlijke producten zijn altijd onderdeel geweest van menselijke samenlevingen. Van jagers en verzamelaars die mammoeten en rendieren aten tot boeren die koeien hielden voor melk en mest. Dieren waren niet alleen voedselbron, maar ook trekkracht, warmte en mestleverancier. Hele landbouwsystemen zijn erdoor gevormd. Vandaag de dag is het natuurlijk een andere situatie. De wereldbevolking is gegroeid tot acht miljard mensen en de schaal waarop vee wordt gehouden is enorm. Stallen met tienduizenden kippen of varkens staan symbool voor de industriële landbouw. Dieren worden vaak gezien als productiemachines in plaats van levende wezens. Dat roept terecht morele en ecologische vragen op. Maar de vraag of een volledig plantaardige wereld de oplossing is, verdient meer nuance dan vaak wordt gegeven.

Een van de belangrijkste argumenten van veganisten is dat dieren veel te veel land innemen. Vaak hoor je cijfers dat zeventig tot tachtig procent van alle landbouwgrond voor vee wordt gebruikt. Dat klinkt indrukwekkend, maar het gaat grotendeels om grasland dat ongeschikt is voor menselijke landbouw. Runderen en schapen zijn juist zo waardevol omdat zij iets kunnen wat wij niet kunnen. Ze zetten gras om in eiwit. Zonder die dieren zou dat land geen enkele voedingswaarde opleveren voor mensen. Daar komt bij dat een groot deel van veevoer niet uit graan of soja bestaat dat rechtstreeks op ons bord kan liggen, maar uit bijproducten. Denk aan sojaschroot dat overblijft na de productie van soja-olie, of bostel dat vrijkomt bij het brouwen van bier. Dieren maken voedsel van stromen die anders verloren zouden gaan. Dat nuanceert het beeld van verspilling.

Daar komt nog iets bij, namelijk de menselijke behoefte aan eiwit. Ons lichaam heeft hoogwaardige proteïne nodig voor spieren, organen en cognitieve functies. Theoretisch kan een volledig plantaardig dieet dit leveren mits je zorgvuldig combineert en supplementen gebruikt. In de praktijk vergt dat echter een discipline die niet realistisch is voor miljarden mensen. In rijke landen met goed georganiseerde supermarkten lukt het misschien nog, maar in veel delen van de wereld is die keuze er simpelweg niet. Bovendien bestaan er genoeg voorbeelden van mensen die na decennia veganisme tekorten kregen aan B12, ijzer of essentiële vetzuren. Het lichaam kan een hoop opvangen, maar niet alles. De discipline om precies de juiste voeding en supplementen te nemen is hoog en niet iedereen beschikt over de kennis of middelen om dat goed te doen.

Vaak wordt vegetarisme gezien als een diervriendelijk alternatief. Geen vlees, maar wel melk, kaas en eieren. Toch is dit onderscheid vooral symbolisch. De melk- en eierindustrie zijn nauw verbonden met de vleesindustrie. Een koe die geen melk meer geeft, wordt geslacht. Een haantje dat geen eieren legt, wordt direct gedood. Door geen vlees te eten maar wel melkproducten te gebruiken, blijft dezelfde keten bestaan. Je zet dus zelf een grens die weinig met de realiteit van de voedselketen te maken heeft. Daarom wordt veganisme vaak als consequenter gezien. Geen enkel dierlijk product, geen melk, geen eieren, geen leer. In theorie beter voor dieren en milieu, maar in de praktijk moeilijk vol te houden. Het vraagt kennis, discipline en vaak een hoger inkomen om gezond en volledig plantaardig te leven. Bovendien zijn er signalen dat langdurig veganisme risico’s meebrengt. Tekorten aan voedingsstoffen kunnen leiden tot cognitieve problemen of verzwakte organen. Niet voor niets zijn veel veganisten na tientallen jaren alsnog overgestapt of ernstig ziek geworden. Dit betekent niet dat veganisme per definitie ongezond is, maar wel dat het niet voor iedereen geschikt is. Het is onrealistisch om dit als mondiale oplossing te zien. Je kunt het individueel kiezen, maar je kunt het niet opleggen aan de hele wereld.

De vraag blijft dan hoe we onze voedselketen eerlijker, duurzamer en diervriendelijker maken. Het antwoord ligt waarschijnlijk niet in radicale uitersten, maar in een middenweg. Biologische landbouw biedt een perspectief dat zowel rekening houdt met dierenwelzijn als met duurzaamheid. In biologische systemen hebben dieren meer ruimte, krijgen ze voer dat dichter bij hun natuurlijke dieet ligt en worden chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest beperkt. De opbrengst per hectare is vaak lager, maar de winst zit in kwaliteit en balans. Biologisch voedsel is geen wondermiddel, maar wel een stap richting een eerlijker systeem.

Door biologisch te kiezen, stimuleer je een landbouw die minder gericht is op maximale productie en meer op samenleven met de natuur. Dat betekent minder dieren per stal, meer ruimte voor biodiversiteit en een gezonder product voor de consument. Het vraagt misschien iets hogere prijzen en meer bewustzijn, maar het is een haalbare weg die wél schaalbaar is. De illusie dat een volledig plantaardige wereld de planeet redt, is begrijpelijk maar onrealistisch. Het negeert de rol van grasland, de waarde van reststromen, de menselijke behoefte aan eiwit en de risico’s van een te eenzijdig dieet. Het negeert ook de culturele en economische realiteit van miljarden mensen die afhankelijk zijn van vee.

Wat wel kan, is streven naar een balans. Minder vlees en zuivel waar het overduidelijk te veel is, meer aandacht voor kwaliteit boven kwantiteit, en meer ruimte voor biologische landbouw die dieren en natuur respecteert. Zo hoeven we geen radicale breuk te forceren, maar kunnen we stap voor stap een eerlijker en duurzamer voedselsysteem bouwen. Een volledig plantaardige toekomst is een illusie. Een toekomst waarin voedsel natuurlijker wordt verbouwd en dieren meer ruimte krijgen, ligt binnen handbereik. Biologisch voedsel is misschien niet de luidruchtigste oplossing, maar wel de meest realistische.

,