De omslag naar een duurzame samenleving wordt vaak gepresenteerd als een succesverhaal. Politici benadrukken de noodzaak van klimaatneutraliteit, bedrijven adverteren met groene innovaties en burgers zien steeds vaker zonnepanelen, windmolens en elektrische auto’s als symbolen van vooruitgang. Toch schuilt achter dit verhaal een realiteit die minder zichtbaar is. De groene transitie mag dan een stap vooruit zijn voor het milieu, voor velen betekent zij ook verlies, onzekerheid en uitbuiting. Het is het verhaal van de vergeten arbeiders, zonder wie de groene economie niet eens mogelijk zou zijn, maar die zelden profiteren van de vruchten ervan.
De basis van de groene revolutie wordt gevormd door grondstoffen die onmisbaar zijn voor batterijen, zonnepanelen en windturbines. Kobalt, lithium, nikkel en zeldzame aardmetalen zijn de stille motor van de verduurzaming. Maar de plekken waar deze grondstoffen worden gewonnen zijn vaak gebieden waar armoede, politieke instabiliteit en uitbuiting de norm zijn. In de mijnen van Congo werken kinderen en volwassenen onder gevaarlijke omstandigheden om kobalt te delven dat later in Europese elektrische auto’s terechtkomt. Lithium uit Zuid-Amerikaanse zoutvlaktes vraagt enorme hoeveelheden water, waardoor lokale gemeenschappen kampen met droogte en vervuiling. Het contrast tussen de idealen van duurzaamheid en de harde realiteit van grondstoffenwinning laat zien dat de groene transitie verre van rechtvaardig is.
Ook dichter bij huis zien we dat niet iedereen profiteert. Waar nieuwe banen ontstaan in hightechbedrijven en bij installateurs van zonnepanelen, verdwijnen traditionele beroepen in sectoren die langzaam worden uitgefaseerd. De sluiting van kolencentrales in Nederland en Duitsland leidt tot werkloosheid in regio’s die al economisch kwetsbaar zijn. Voor veel arbeiders die jarenlang afhankelijk waren van industrieën als kolen, staal of olie, betekent de transitie niet een kans, maar een bedreiging. Het idee dat zij eenvoudig kunnen worden omgeschoold, klinkt in beleidsstukken plausibel, maar in de praktijk blijkt dit vaak een illusie. Omscholing vergt tijd, geld en motivatie, en niet iedereen kan de overstap maken naar een baan in de groene economie.
De politieke boodschap dat de transitie banen oplevert, verhult dat het vaak gaat om laagbetaalde en onzekere functies. Installateurs, monteurs en logistieke arbeiders worden onmisbaar gemaakt in de uitrol van zonnepanelen en windmolens, maar hun arbeidsvoorwaarden zijn niet te vergelijken met de zekerheid en lonen die vroeger in de fossiele industrie gangbaar waren. Daarbij komt dat veel productie uitbesteed wordt aan landen met lage lonen. De zonnepanelen die Nederlandse daken bedekken, komen grotendeels uit Chinese fabrieken waar arbeiders lange dagen maken onder omstandigheden die ver afstaan van de waarden die Europa zegt te verdedigen.
Er is dus sprake van een nieuwe ongelijkheid. De voordelen van de transitie komen terecht bij bedrijven die marktaandeel winnen, bij consumenten die zich duurzame technologie kunnen veroorloven, en bij overheden die hun klimaatdoelen dichterbij zien komen. De lasten daarentegen worden gedragen door arbeiders die ofwel hun baan verliezen, ofwel werken onder uitbuitende omstandigheden in de productieketens van duurzame technologie. Het idee dat duurzaamheid automatisch gelijkstaat aan rechtvaardigheid, wordt zo ondergraven door de realiteit dat niet iedereen meedoet of profiteert.
Toch blijft dit aspect opvallend stil in het publieke debat. Het klimaatvraagstuk wordt vooral benaderd in termen van CO2-reductie en technologische innovatie. Wie kritiek uit op de sociale gevolgen, loopt het risico te worden weggezet als klimaatscepticus of als iemand die vooruitgang wil tegenhouden. Hierdoor is er weinig ruimte voor een gesprek over de ongelijkheid die door de transitie wordt gecreëerd. Dit maakt dat arbeiders die zich vergeten voelen, zich steeds vaker aangetrokken voelen tot politieke bewegingen die sceptisch zijn over klimaatbeleid. Niet omdat zij het bestaan van klimaatverandering ontkennen, maar omdat zij de lasten oneerlijk verdeeld vinden.
De parallel met eerdere industriële revoluties is duidelijk. Ook toen werden grote stappen vooruitgezet op technologisch en economisch vlak, maar vaak ten koste van arbeiders die pas veel later inspraak kregen in de verdeling van welvaart. De groene transitie dreigt dezelfde fout te maken. Zonder aandacht voor sociale rechtvaardigheid ontstaat een nieuwe tweedeling tussen winnaars en verliezers, waarbij de verliezers de motor vormen van de vooruitgang, maar zelf nauwelijks profiteren.
Een belangrijk element in dit vraagstuk is de snelheid waarmee de transitie plaatsvindt. Omdat klimaatdoelen urgent zijn en er internationale druk bestaat om emissies snel terug te dringen, wordt de sociale component vaak naar de achtergrond gedrukt. Het sluiten van kolencentrales of het verbieden van fossiele auto’s wordt ingevoerd zonder dat er een realistisch perspectief is voor de mensen die in die sectoren werken. De retoriek van ‘niemand blijft achter’ klinkt hoopvol, maar de praktijk laat zien dat juist de meest kwetsbaren achterblijven.
Er zijn landen die proberen dit beter aan te pakken. In Duitsland bijvoorbeeld is er het idee van de Just Transition, waarbij er miljarden euro’s beschikbaar zijn gesteld om voormalige kolenregio’s economisch nieuw leven in te blazen. Dit gebeurt door investeringen in infrastructuur, scholing en innovatie, zodat de regio’s niet alleen banen verliezen, maar ook nieuwe kansen krijgen. Toch blijft de vraag of dit genoeg is en of andere landen dit voorbeeld zullen volgen. Zonder zulke maatregelen dreigt de transitie niet alleen ecologisch, maar ook sociaal een bron van spanningen te worden.
Voor de arbeiders die in de keten van duurzame technologie werken, is er vaak nog minder aandacht. Hun werk is onzichtbaar, ver weg van de consumenten die in Europa hun zonnepanelen laten installeren of hun elektrische auto opladen. De onrechtvaardigheid wordt hierdoor nog schrijnender. Het ideaal van een eerlijke en schone toekomst rust op de schouders van arbeiders die vaak geen stem hebben in het debat en wiens werkvoorwaarden nauwelijks worden verbeterd.
De vraag is hoe dit beeld kan kantelen. Transparantie in productieketens kan een begin zijn. Als consumenten weten onder welke omstandigheden hun duurzame producten worden gemaakt, kan dit leiden tot meer druk op bedrijven om eerlijke arbeidsvoorwaarden af te dwingen. Ook kunnen overheden in hun beleid niet alleen eisen stellen aan duurzaamheid, maar ook aan sociale rechtvaardigheid. Het is niet genoeg dat een batterij schoon is in termen van CO2, ze moet ook schoon zijn in termen van arbeidsomstandigheden.
De groene transitie biedt enorme kansen voor een betere toekomst, maar alleen als die toekomst niet exclusief is. Het verhaal van duurzaamheid moet breder worden verteld dan enkel in termen van klimaatwinst. Het moet ook gaan over waardigheid, rechtvaardigheid en inclusiviteit. Zolang arbeiders in mijnen, fabrieken en oude industrieën worden vergeten, is de groene transitie slechts een halve belofte.
Typify ziet hierin een spiegel voor onze tijd. Het gemak waarmee duurzaamheid wordt geassocieerd met vooruitgang, verhult dat vooruitgang altijd een prijs heeft en dat die prijs zelden gelijk wordt verdeeld. De arbeiders die nu vergeten worden, zijn dezelfde mensen die uiteindelijk zullen bepalen of de transitie maatschappelijk wordt gedragen. Want zonder draagvlak en rechtvaardigheid blijft duurzaamheid kwetsbaar, afhankelijk van de politieke wind en de bereidheid van burgers om offers te brengen.
De groene transitie kan een nieuw hoofdstuk zijn in de geschiedenis van vooruitgang, maar alleen als de stemmen van de arbeiders niet langer genegeerd worden. Hun werk is de fundering waarop de toekomst wordt gebouwd, en die fundering verdient erkenning, respect en een eerlijk aandeel in de vruchten van de transitie. Zonder dat blijft duurzaamheid een verhaal van mooie woorden en harde realiteiten, een symbool van vooruitgang dat slechts voor een deel van de samenleving echt vooruitgang betekent.
