Factchecken klinkt als iets neutraals, een middel om waarheid van leugen te scheiden, maar in de praktijk blijkt het vaak een bron van nieuwe verdeeldheid. Data kan op zichzelf neutraal lijken, maar zodra cijfers of onderzoeken worden vertaald naar feiten komt interpretatie om de hoek kijken. Juist daar sluipt het wereldbeeld van degene die de factcheck uitvoert naar binnen. Voor mensen die zich minder vertegenwoordigd voelen, klinkt academisch beredeneerde nuance al snel als links of bevooroordeeld. Wanneer hun berichten vervolgens worden gelabeld of weggedrukt, ervaren zij dat als censuur. Het gevolg is dat factchecken niet bijdraagt aan vertrouwen maar de kloof in de samenleving juist groter maakt.
In de Verenigde Staten zijn de gevolgen daarvan goed zichtbaar. Twitter besloot in 2020 een artikel van de New York Post over de laptop van Hunter Biden te blokkeren, een beslissing die later werd teruggedraaid en door oud-bestuurders zelf een fout werd genoemd. Het feit dat een dergelijke correctie met één druk op de knop een van de oudste kranten van het land de mond kon snoeren, voedde de overtuiging dat factchecken vooral een politiek instrument is. Iets soortgelijks gebeurde in de beginfase van de coronapandemie, toen de mogelijkheid van een lab-lek als misleidend werd bestempeld. Inmiddels erkennen meerdere Amerikaanse inlichtingendiensten dat deze hypothese plausibel is. Voor veel burgers die toen al wantrouwig waren, was dit het bewijs dat factchecks tijdsgebonden oordelen zijn en geen neutrale eindwaarheid.
Ook in Nederland speelt dit vraagstuk. Tim Hofman lanceerde samen met Rocher Koendjbiharie het initiatief De Controlekamer, een vrijwilligersnetwerk dat corrigerende posts en factchecks verspreidt om algoritmes meer “voor de waarheid te laten werken”. Tegelijkertijd startten organisaties als DeGoedeZaak en Stem op een Vrouw een zogenoemd troetelleger dat haatreacties bij vrouwelijke politici wil overschreeuwen met lieve berichten. De intentie om tegenwicht te bieden aan haat en desinformatie is begrijpelijk, maar het gevaar is dat dit soort gecoördineerde campagnes aanvoelt als framing en georganiseerde censuur. Juist bij mensen die zich al niet gehoord voelen kan dit het wantrouwen vergroten.
De kern van het probleem is dat perceptie altijd sterker weegt dan precisie. Wie zich gecorrigeerd voelt, ervaart dat niet als een dienst aan de waarheid maar als een vorm van neerbuigendheid. Populistische politici begrijpen dat als geen ander en spelen in op gevoel in plaats van op feiten. Het afgelopen jaar werd in Nederland met cijfers onderbouwd dat er geen sprake was van een asielcrisis, terwijl Marjolein Faber juist inspeelde op het gevoel dat mensen dat wél zo ervaren. Het resultaat was dat de spreidingswet werd stopgezet en het probleem in de praktijk groter werd. Hoe meer mensen het gevoel hebben dat hun beleving wordt genegeerd, hoe sterker de electorale winst voor partijen die dit sentiment oppakken.
Factchecken als eindstempel werkt daarom niet. Het is niet alleen ineffectief, het versterkt vaak juist de overtuiging dat er met twee maten gemeten wordt. Wat beter werkt, is een vorm van dialoog waarbij niet alleen de feiten centraal staan maar ook de ervaringen en vragen van mensen zelf. Door open te zijn over onzekerheden, alternatieve hypotheses en de grenzen van data, wordt voorkomen dat latere koerswijzigingen voelen als een terugtrekkende beweging. Alleen in een klimaat van debat en wederzijds horen kan wantrouwen worden omgezet in vertrouwen. Haat groeit in stilte, maar open gesprek kan haar juist uitdoven.
