Nederland staat bekend als hét fietsland van de wereld. Waar je ook kijkt, overal zie je mensen op de fiets. Van kinderen die naar school gaan tot ouderen die hun boodschappen doen, van forenzen die over fietspaden door de stad razen tot sportieve rijders die hun kilometers maken op het platteland. Toch speelt zich achter deze vanzelfsprekendheid een paradox af. Terwijl fietsen populairder zijn dan ooit, hebben Nederlandse fietsmerken het zwaar. Bekende namen zijn verdwenen of failliet gegaan. Dat roept de vraag op hoe dat kan in een land dat zijn identiteit grotendeels op twee wielen heeft gebouwd.
Een deel van het antwoord ligt in de internationale concurrentie. Merken uit Duitsland en Azië hebben zich in rap tempo op de Nederlandse markt gevestigd. Canyon uit Duitsland is daarvan een schoolvoorbeeld. Het merk verkoopt uitsluitend via eigen webkanalen en weet daardoor prijzen te drukken. De combinatie van scherpe tarieven, moderne marketing en zichtbaarheid op sociale media maakt dat veel Nederlandse wielrenners liever bij Canyon bestellen dan bij een traditioneel Nederlands merk. Het succes van dit model toont aan dat consumenten minder merkentrouw zijn dan vroeger en dat het nationale gevoel weinig invloed heeft zodra de prijs en uitstraling niet competitief genoeg zijn.
Sensa uit Almelo vormt een interessant voorbeeld. Dit merk produceert al decennia racefietsen van degelijke kwaliteit, vaak uitgerust met dezelfde hoogwaardige onderdelen als de grote internationale merken. Toch weet Sensa het grote publiek niet te overtuigen. Binnen fietsfora wordt het merk wel gewaardeerd maar zelden met dezelfde passie als een Canyon of Specialized. Het imago blijft vlak, de marketing beperkt zich vooral tot dealers en kenners, en daardoor ontbreekt de aantrekkingskracht die nodig is om massa te bereiken. Terwijl de fietsen technisch gezien uitstekend meekunnen, ontstaat het beeld dat Sensa altijd net een stap achterloopt.
Een andere factor die Nederlandse merken parten speelt, is innovatie. Het succes van elektrische fietsen heeft enorme investeringen gevraagd. Bedrijven als VanMoof lieten zien hoe ver je kunt komen met design en technologie, maar ook hoe hard je kunt vallen als het verdienmodel niet klopt. Het faillissement van VanMoof in 2023 liet zien dat populariteit en hippe uitstraling niet genoeg zijn om een gezond bedrijf te bouwen. Hoge ontwikkelkosten, technische problemen en een te lage marge bleken dodelijk. Ook andere Nederlandse e-bike aanbieders gingen recent failliet of moesten worden overgenomen door investeerders. Het toont aan dat de marges flinterdun zijn en dat zelfs in een booming markt geen zekerheid bestaat.
Nederlandse consumenten zijn bovendien kritischer geworden. Waar vroeger een merk als Gazelle bijna vanzelfsprekend werd gekozen, kijken kopers nu naar prijs, specificaties en online recensies. Het maakt weinig uit of een fiets in Nederland of in Taiwan is geproduceerd. De globalisering van de markt zorgt ervoor dat kwaliteit overal bereikbaar is en dat emotionele merkbinding afneemt. Voor de consument is de beste deal belangrijker dan nationale herkomst. Dat geldt niet alleen voor stadsfietsen maar ook voor de wielersport. Renners willen de nieuwste technologie, de lichtste frames en de scherpste prijzen. Nationale trots speelt nauwelijks nog een rol in de keuze voor een racefiets.
Tegelijkertijd moeten we erkennen dat Nederland nog altijd een uitzonderlijke fietspositie heeft. Het land beschikt over een unieke infrastructuur die fietsen aantrekkelijk maakt. De cultuur waarin kinderen al vroeg leren fietsen en ouderen blijven doortrappen tot hoge leeftijd is nergens ter wereld zo sterk aanwezig. De paradox is dat deze diepgewortelde fietscultuur niet automatisch leidt tot succes van eigen merken. Het gebruik is groot, maar de markt is internationaal geworden en wordt gedomineerd door partijen die meer schaal en marketingkracht hebben.
De vraag is hoe Nederlandse merken deze spagaat kunnen doorbreken. De sleutel lijkt te liggen in zichtbaarheid en onderscheid. Het is niet genoeg om kwaliteit te leveren, er moet ook een verhaal zijn dat consumenten aanspreekt. In een wereld waar merken concurreren op beleving, identiteit en lifestyle, kunnen Nederlandse producenten het zich niet veroorloven om bescheiden te blijven. Alleen wie durft te investeren in merkbouw, online verkoop en internationale profilering kan nog een rol spelen. Anders dreigt het risico dat Nederland wel hét fietsland blijft, maar geen fietsnatie in de zin van sterke merken.
De toekomst van de Nederlandse fietsindustrie hangt dus niet alleen af van innovatie in techniek maar ook van innovatie in marketing en distributie. Consumenten zullen blijven fietsen, misschien zelfs meer dan ooit. De vraag is of ze dat op Nederlandse merken zullen doen of dat buitenlandse spelers de weg definitief hebben veroverd. Voorlopig lijkt het laatste het geval. Toch blijft er hoop dat merken die hun verhaal durven vertellen en tegelijk scherp concurreren, opnieuw een plek weten te veroveren in het peloton van de internationale fietswereld.
