De Verenigde Staten staan opnieuw midden in een politiek conflict dat verder gaat dan verkiezingsretoriek. Onder Donald Trump wordt een koers gevolgd waarin federale macht steeds nadrukkelijker wordt ingezet in Amerikaanse steden en immigratiehandhaving op een schaal wordt opgetrokken die historisch gezien uitzonderlijk is. Wat begint als een discussie over orde en veiligheid ontwikkelt zich tot een debat over de grenzen van de democratie. Critici trekken de parallel met autoritaire regimes uit de twintigste eeuw, terwijl de voorstanders zich beroepen op wet en recht. Het is de spanning tussen die twee werelden die zichtbaar maakt hoe fragiel democratische normen kunnen zijn.
De eerste contouren van deze strategie werden al zichtbaar in 2020 toen federale agenten in Portland werden ingezet tegen demonstranten. Officieel gebeurde dat ter bescherming van federale gebouwen, maar de feitelijke uitvoering leidde tot beelden van zwaarbewapende teams die mensen zonder duidelijke identificatie meenamen. Voor veel Amerikanen waren dit schokkende scènes die de vraag opriepen of de federale overheid bezig was orde te herstellen of juist bewust confrontatie te zoeken. Juridische experts wezen erop dat de wet die werd gebruikt nooit bedoeld was om stadswijken onder federale controle te plaatsen. Daarmee begon een patroon waarin Trump liet zien dat federale uitvoeringsmacht een politiek instrument kan worden.
Niet veel later volgde Operatie Legend waarbij federale diensten als FBI en DEA in meerdere steden werden ingezet met het verklaarde doel gewelddadige misdaad te bestrijden. Voorstanders spraken van broodnodige hulp, maar critici wezen erop dat het vooral Democratisch bestuurde steden waren die in de schijnwerpers stonden. Het voedde de indruk dat handhaving selectief werd gebruikt om een politiek verhaal van chaos en orde te versterken. In diezelfde periode speelde ook de gewelddadige ontruiming van Lafayette Square nabij het Witte Huis. Inspectierapporten nuanceerden later de directe rol van het Witte Huis, maar de symboliek bleef krachtig. Het liet zien hoe gemakkelijk federale en lokale eenheden gemengd konden worden wanneer de president de toon zette.
Deze koers is in een tweede ambtstermijn niet verlaten, maar juist versterkt. In 2025 is een ongekend budget vrijgemaakt voor immigratiehandhaving. Tienduizenden nieuwe banen bij ICE worden aangekondigd en detentiecapaciteit wordt fors uitgebreid. Waar ICE traditioneel een agentschap was dat relatief kleinschalig opereerde, wordt het nu een logistieke machine die is ingericht op massale deportaties. In de berichtgeving wordt gesproken over doelstellingen van duizenden arrestaties per dag. Daarvoor is niet alleen meer personeel nodig maar ook versnelde opleidingen en lagere instroomeisen. Dat roept de vraag op of er nog voldoende ruimte blijft voor professionele normontwikkeling en moreel kompas binnen het korps.
De kern van de kritiek draait om een mechanisme dat historici vaker hebben blootgelegd bij autoritaire systemen. Door grote groepen uitvoerders handelingen te laten verrichten die moreel grensoverschrijdend zijn, raken ze gebonden aan de leider en het regime. Wie eenmaal een norm heeft overschreden kan moeilijk terugkeren zonder schuld te erkennen. Deze logica werd al zichtbaar tijdens het beruchte beleid van familiescheiding aan de grens. Inspectierapporten en rechtszaken hebben vastgesteld dat dit beleid kinderen en ouders blijvend trauma bezorgde en toch werd het politiek verdedigd als afschrikking. Het was een voorbeeld van hoe uitvoerders in een moreel grijs gebied terechtkwamen en hoe beleid werd gebruikt om loyaliteit af te dwingen.
Vandaag zien we dezelfde dynamiek terug in de ICE-operaties. Correspondenten beschrijven burn-out en frustratie onder personeel dat dagelijks moet voldoen aan hoge arrestatiequota. Tegelijk wordt de Nationale Garde genoemd als mogelijke ondersteunende partner bij grootschalige acties. Juridische instellingen waarschuwen dat de president formeel wel ruimte heeft om de Garde in te zetten, maar dat het schuurt met het principe van scheiding tussen militaire en civiele macht. Voor velen is dit een teken dat de federale overheid opnieuw bereid is de grenzen van de wet op te zoeken om politieke doelen te bereiken.
Het debat over deze aanpak is fel en loopt uiteen van genuanceerde waarschuwingen tot directe vergelijkingen met nazi Duitsland. Historici als Jason Stanley, Ruth Ben Ghiat en Timothy Snyder hebben gewezen op autoritaire patronen in het leiderschap van Trump. Zij signaleren de cultus rond de leider, de demonisering van vijandbeelden en de inzet van veiligheidsdiensten tegen binnenlandse opponenten. Toch zijn er ook stemmen die waarschuwen tegen te snelle historische vergelijkingen. Zij benadrukken dat Amerikaanse instituties zoals rechtbanken en onafhankelijke inspecties nog steeds functioneren en dat politieke tegenmacht levendig aanwezig is. Juist die spanning maakt de huidige situatie zo complex. Het is geen gesloten dictatuur, maar wel een democratie die test hoe ver ze uitzonderingswetten kan oprekken.
Wat duidelijk wordt is dat de institutionele inertie in het voordeel van Trump werkt. Een apparaat dat eenmaal is opgebouwd met duizenden nieuwe functies, contracten en budgetten is moeilijk terug te draaien. Zelfs een toekomstige regering die een andere koers wil varen, erft een complexe en kostbare machine die zich zal verzetten tegen ontmanteling. Daarmee ontstaat een zelfversterkend systeem waarin meer handhaving leidt tot meer behoefte aan capaciteit en waarin uitvoerders steeds dieper verstrikt raken in morele en institutionele loyaliteit. Het is deze logica die critici herkennen als gevaarlijk en die de vergelijking met totalitaire mechanismen oproept.
Het antwoord op de vraag of dit beleid uiteindelijk Amerika blijvende schade toebrengt, hangt af van de kracht van tegenmachten. Steden en staten kunnen beleid weigeren uit te voeren. Rechters kunnen maatregelen terugfluiten. Kiezers kunnen leiders wegstemmen. Maar de geschiedenis leert dat die krachten alleen effectief zijn zolang burgers alert blijven en instituties serieus worden genomen. Onverschilligheid en gewenning zijn misschien wel de grootste risico’s. Wie vandaag accepteert dat federale macht zonder duidelijke grenzen wordt ingezet, kan morgen ontdekken dat de lijn tussen democratie en autoritarisme dunner is dan gedacht.
Wat in de Verenigde Staten gebeurt is dus meer dan een binnenlandse discussie over immigratie en veiligheid. Het is een test voor de veerkracht van een democratisch systeem dat zichzelf graag ziet als voorbeeld voor de wereld. Of de samenleving deze koers corrigeert of accepteert, zal bepalen of de Amerikaanse democratie standhoudt of langzaam verschuift naar een model waarin orde boven vrijheid komt te staan. De komende jaren zullen uitwijzen welke kant de balans doorslaat en welk verhaal de geschiedenisboeken zal vullen.
