De handelsdeal die de Europese Unie en de Verenigde Staten vandaag hebben gesloten lijkt op het eerste gezicht een diplomatieke overwinning. Het dreigende handelsconflict is bezworen. Escalerende tarieven zijn van tafel. En Europese exporteurs kunnen opgelucht ademhalen. Toch blijkt bij nadere analyse dat de prijs hoog is. Vooral Nederland gaat de gevolgen voelen.
De kern van de deal is simpel. In plaats van een tarief van dertig procent op vrijwel alle Europese goederen die de Amerikaanse grens passeren geldt nu een vast tarief van vijftien procent. Een verlichting op papier. Maar de pijn zit in de uitzonderingen. Staal en aluminium worden nog steeds met vijftig procent belast. Een harde klap voor landen zoals Nederland die sterk afhankelijk zijn van deze export.
De Amerikaanse president noemt het akkoord een overwinning. De Europese Commissie spreekt van stabiliteit. In werkelijkheid is het een diplomatieke knieval. Europa investeert zeshonderd miljard dollar in de Amerikaanse economie en koopt voor zevenhonderdvijftig miljard dollar aan Amerikaanse energie. In ruil daarvoor blijft het slechts gespaard van nog zwaardere strafmaatregelen. De deal is eerder afkoop dan wederkerigheid.
Voor Nederland is dit meer dan symbolisch. De staalindustrie is geconcentreerd in een handvol regio’s en direct gekoppeld aan andere ketens. Denk aan chemie, logistiek en scheepsbouw. Wanneer staal met vijftig procent extra kosten Amerika binnen moet is de concurrentiepositie weg. Afnemers wijken uit naar andere markten. Orders verdwijnen. Bedrijven schalen af of sluiten productie.
De meeste sectoren betalen voortaan vijftien procent. Dat lijkt overzichtelijk, maar is alsnog een verliespost voor bedrijven die jarenlang gewend waren aan nultariefhandel met de VS. Auto-onderdelen, machines, zuivel, het raakt ook kleinere producenten en familiebedrijven die marges missen om dit op te vangen. Consumenten in de VS zullen uiteindelijk hogere prijzen betalen. Maar de directe pijn ligt in Europa.
De uitzonderingen voor strategische goederen zoals halfgeleiders en vliegtuigmotoren bieden slechts beperkte troost. Nederland is actief in die sectoren, maar het totale aandeel is klein. Er is bovendien geen garantie dat deze uitzonderingen blijven gelden. Alles hangt af van politieke willekeur aan de andere kant van de oceaan.
De afspraak bevat ook een dreiging. Als Europa zich niet aan de belofte houdt om in Amerika te investeren en energiecontracten af te nemen kunnen de tarieven alsnog omhoog. De deal is dus geen vrijwaring, maar een stilzwijgende gehoorzaamheidsovereenkomst. In deze machtsverhouding trekt Europa aan het kortste eind.
De Europese reactie is opvallend verdeeld. Duitsland en Italië zien het als een noodzakelijke keuze. Frankrijk noemt het een tactische misser. Binnen Europa neemt de twijfel toe of meebuigen nog een houdbare strategie is. Terwijl de Verenigde Staten nationaal belang centraal stellen lijkt Europa vooral gericht op het voorkomen van onenigheid.
Voor de Nederlandse politiek en industrie wordt dit een test. Het vraagt om snelle inzet van EU-fondsen voor getroffen sectoren. Nationaal moet er gekeken worden naar stimuleringsmaatregelen en het zoeken naar alternatieve exportmarkten. Het is ook het moment om te evalueren of het huidige handelsmodel nog houdbaar is in een wereld die steeds protectionistischer wordt.
De handelsdeal mag dan het vuur gedoofd hebben. De rook blijft hangen. En Nederland staat erin middenin.
