De formatie raakte vandaag opnieuw in een andere versnelling toen duidelijk werd dat de Sybrand Buma de optie van een centrumkabinet met GroenLinks PvdA definitief als onhaalbaar beschouwt omdat de VVD de deur gesloten houdt. Dit besluit werd in de nieuwsberichten vooral gepresenteerd als een blokkade vanuit de liberalen, maar het roept een bredere vraag op die in de Haagse debatten steeds wordt weggeschoven. Was een kabinet met GroenLinks PvdA überhaupt wel het stabiele alternatief dat sommige partijen en commentatoren ervan maken.
De gedachte dat deze combinatie rust zou brengen in een politiek landschap dat sinds de val van het vorige kabinet in een permanente staat van crisis verkeert klinkt op papier aantrekkelijk. Een brede middencombinatie met D66 VVD CDA en de linkse fusiepartij zou een solide meerderheid hebben. De verkiezingsuitslag maakt zo een variant mogelijk. D66 ziet zichzelf graag als verbindende partij. CDA wil terug naar bestuurlijke degelijkheid. GroenLinks PvdA presenteert zich als een beweging die maatschappelijke urgentie koppelt aan klassieke sociaaldemocratische rechtvaardigheid. Het geheel oogt bijna als een moderne versie van de brede progressieve samenwerking waar in de jaren negentig veel links georiënteerde kiezers van droomden.
Maar wie iets dieper kijkt ziet dat de stabiliteit die aan deze samenwerking wordt toegedicht vooral een projectie is van de stabiliteit die kiezers wensen, niet van de stabiliteit die partijen werkelijk kunnen garanderen. Om te begrijpen waarom, moet je de fusie van GroenLinks en PvdA zien zoals die werkelijk is. Geen voltooide samenwerking, geen samengesmolten beweging, geen partij die als één geheel door de Haagse werkelijkheid marcheert, maar een complex compromis dat nog in de steigers staat.
GroenLinks PvdA heeft sinds 2023 een gezamenlijke fractie en een gezamenlijk verkiezingsprogramma. Dat is een indrukwekkend politiek experiment, maar het is geen echte fusie. Juridisch en organisatorisch bestaan beide partijen nog volledig naast elkaar. In lokale afdelingen lopen vrijwilligers vast omdat er twee voorzitters zijn, twee besturen, twee tradities en twee manieren van intern discussiëren. De formele fusie staat pas voor komend jaar gepland. Die zal zonder twijfel spanningen met zich meebrengen.
Dat is op zichzelf geen reden om niet te regeren. Een partij kan uitstekend regeren terwijl de interne structuren nog worden samengevoegd. Het probleem zit dieper. De PvdA is historisch geworteld in de georganiseerde arbeid en heeft haar electorale basis in regio’s waar industrie en productie de hoekstenen van de economie zijn. De partij denkt via overleg met vakbonden, ondernemingsraden en economische experts, en gelooft dat een sterke industrie een rol speelt in sociale stabiliteit.
GroenLinks komt voort uit een ecologische traditie die vooral wortelt in steden waar hoogopgeleide professionals wonen die zich zorgen maken over natuurverlies, klimaat en leefkwaliteit. Voor een groot deel van deze achterban is de industrie niet een partner maar een hinderpaal. Waar PvdA een fabriek als een bron van brood op de plank ziet, ziet GroenLinks dezelfde fabriek als een bron van vervuiling die het klimaatdoel in gevaar brengt.
Deze spanning kun je in een verkiezingsprogramma nog maskeren met woorden als rechtvaardige transitie en eerlijke vergroening. Maar in een coalitie waar daadwerkelijk besloten moet worden over sluitingsdata van raffinaderijen, het al dan niet bouwen van nieuwe energiecentrales, de belasting van luchtvaart en de bescherming van werknemers in industriële sectoren komen de verschillen keihard op tafel.
Ornamentaliteit en werkelijkheid zijn in de politiek twee totaal verschillende werelden. Aan de voorkant is er de presentatie van GroenLinks PvdA als een beweging die harmonieus richting dezelfde horizon beweegt. Aan de achterkant is er de realiteit van twee electoraten met tegengestelde belangen die beide willen dat hun wensen in een kabinet weerspiegeld worden. Die spanning maakt deze fusiepartij niet onwerkbaar, maar wel kwetsbaar.
Wanneer PvdA in een coalitie akkoord inlevert op werkgelegenheid terwijl zware industrie sneller krimpt dan verwacht, krijgt de partij daar de schuld van bij haar traditionele achterban. Wanneer GroenLinks niet ver genoeg kan gaan op klimaatbeleid omdat sociaaldemocraten de rem zetten uit angst voor banenverlies, haakt het groene electoraat af. Deze dynamiek is niet theoretisch maar historisch beproefd. Individuele achterbannen straffen partijen genadeloos af als ze op fundamentele identiteitskwesties water bij de wijn doen.
Daarmee ontstaat een paradox. De fusie zou politieke stabiliteit moeten brengen, maar juist die fusie maakt stabiliteit fragiel. Niet omdat samenwerkingsverbanden per definitie instabiel zijn, maar omdat deze samenwerking tegelijk twee botsende politieke identiteiten bevat die pas sinds kort onder één dak wonen.
De vergelijking met JA21 is in dit licht relevanter dan op het eerste gezicht lijkt. JA21 wordt in de media vaak afgeschilderd als instabiel doordat de partij te maken had met meerdere afsplitsingen en een cultuur waarin partijhoppen voorkomt. Dat risico is onmiskenbaar. Een kabinet dat afhankelijk is van een kleine partij met een geschiedenis van interne conflicten loopt het gevaar dat één Kamerlid het hele bouwwerk onderuit haalt. De kwetsbaarheid zit daar duidelijk in personen en onderlinge loyaliteit.
Maar de kwetsbaarheid van GroenLinks PvdA zit niet in individuele Kamerleden, maar in de structuur van de partij zelf. Het is een fragiele balans tussen ecologisch idealisme en sociaaldemocratische belangenbehartiging, en beide onderdelen kunnen niet zonder concessies functioneren. De vraag is dan niet of de fusiepartij kan regeren, want dat kan zij ongetwijfeld, maar of zij vier jaar lang intern genoeg samenhang kan bewaren om een kabinet te dragen zonder telkens opnieuw in crisis te raken.
Dat maakt het standpunt van de VVD vandaag politiek strategisch begrijpelijk, maar inhoudelijk moeilijker te bekritiseren dan op sociale media vaak gebeurt. De liberalen zeggen dat de verschillen met GroenLinks PvdA te groot zijn. Hoewel die uitspraak vooral ideologisch wordt geïnterpreteerd, is er ook een organisatorische lezing mogelijk. De VVD ziet een partij die nog in ontwikkeling is en vreest dat interne spanningen binnen GroenLinks PvdA vroeg of laat in het kabinet zullen doorsijpelen.
De vraag die boven deze formatie hangt is daarom simpel maar ongemakkelijk. Zou een kabinet met GroenLinks PvdA werkelijk de stabiliteit brengen waar Nederland zo naar snakt. Of draagt het dezelfde structurele kwetsbaarheid in zich als een kabinet dat afhankelijk is van een kleinere partij die zelf nog in een proces van volwassen worden zit.
De eerlijkste conclusie is dat geen van beide opties vanzelf stabiel is. JA21 draagt het risico van interne verdeeldheid en eerdere afsplitsingen. GroenLinks PvdA draagt het risico van een onvoltooide fusie met twee politieke identiteiten die historisch eerder tegenover dan naast elkaar stonden.
In een tijd waarin de Nederlandse politiek verscheurd wordt door versnippering en snelle cycli van opkomst en verval is stabiliteit niet langer iets dat voortkomt uit rekenkundige meerderheden. Het ontstaat pas wanneer partijen intern stevig genoeg staan om langdurige verantwoordelijkheid te dragen. De vraag of een kabinet met GroenLinks PvdA ideaal zou zijn, kan daarom niet worden beantwoord zonder die interne werkelijkheid onder ogen te zien.
Het verlangen naar rust is begrijpelijk. Maar een verlangen alleen maakt een kabinet nog niet stabiel.
